Zoek in het warmtepomp handboek
Categorieën
< Alle onderwerpen
Afdrukken

12.4 Opstellingsruimte buitendeel Split

Er zijn een aantal belangrijke aspecten waar rekening mee gehouden moet worden bij het plaatsen van het buitendeel van de Dynamis Split warmtepomp.

12.4.1 Opstelling

  • Niet met de uitblaaszijde tegen de hoofdwind-richting in installeren.
  • Buitendeel niet via kelderschachten of bodem-bakken monteren.
  • Zorg er voor dat wanddoorvoeren en bescherm-buisleidingen zo recht mogelijk (zonder bochten) door de wand lopen. Maak de wanddoorvoer iets onder afschot richting buiten, zodat eventuele condensvorming naar buiten loopt.
Afbeelding 43: Opstellingsruimte buitendeel Dynamis Split

12.4.2 Weersinvloeden

  • Bij montage op aan wind blootgestelde plekken de windbelastingen in acht nemen.
  • Bij de montage van het buitendeel op een plat dak kunnen, afhankelijk van de windlastzone en hoogte van het gebouw, aanzienlijke windlasten optreden. Raadpleeg in dat geval een deskundige. In dit geval adviseren we om de situatie conform DIN EN 1991-1-4 te laten narekenen.
  • Buitendeel in het bliksembeveiligingssysteem inte-greren, indien aanwezig.
  • Wanneer men een omkasting of behuizing om het buitendeel wil plaatsen, houdt dan rekening met het feit dat deze de werking (capaciteit) en efficiëntie van het apparaat kan beïnvloeden.

12.4.3 Condenswater

  • Zorg er voor dat condenswater onder alle omstan-digheden adequaat kan worden afgevoerd. Voor het doorsijpelen eventueel een stevig grindbed onder het buitendeel plaatsen.

12.4.4 Trillingsontkoppeling

  • Bij leidingdoorvoeringen boven grondniveau bochtstukken voor de trillingscompensatie in koelmiddelleidingen aanbrengen (zie “Koelmiddelleidingen aansluiten”).
  • Elektrische verbindingskabels binnen-/buitendeel tochtvrij leggen.
  • Montage alleen aan wanden met groot oppervlaktegewicht (> 250 kg/m²), niet aan holle/snelbouwwanden, dakstoel, enzovoort.

12.4.5 Installatie locatie

  • Selecteer een goede locatie waar de lucht vrij weg kan stromen. Het is belangrijk dat de luchtstroom aan zowel de voorzijde als achterzijde voldoende is, zonder dat recirculatie plaats vindt. Recirculatie van de lucht in verwarmingsmodus verstoort de werking van de warmtepomp. Tevens zal het energie verbruik sterk oplopen, waardoor de efficiëntie vermindert. In het geval van recirculatie van de lucht in koelmodus zal tevens een hoge drukstoring optreden.
  • Plaats het buitendeel daarom niet vlak tegen een wand, in een nis, schacht, of andere situatie die de luchttoevoer of afvoer belemmert. Ook directe tegenwind kan zorgen voor recirculatie van de afgewerkte lucht.
  • Let er ook op dat vallende bladeren, sneeuw en dergelijke zo min mogelijk effect hebben op het buitendeel.
  • Neem de maximale leidinglengte tussen het binnen en buitendeel in acht.
  • Kies de montageplaats met inachtneming van de wetmatigheden en wettelijke voorschriften voor geluidsafvoer en reflecties.
  • Niet nabij of onder vensters van slaapkamers installeren.
  • Niet boven kelderschachten of in een bodembak installeren.
  • Minimaal 3 meter afstand houden tot vensters en kelderschachten.
  • Minimaal 3 meter afstand houden tot voetpaden en regenpijpen respecteren. Door de gekoelde lucht in het uitblaasgebied bestaat bij buitentemperaturen onder 10 °C gevaar voor ijzelvorming. Luchtkortsluiting met ventilatie installaties vermijden. Minimaal 3 meter afstand tot het aanzuigbereik van ventilatie-installaties aanhouden.
  • De montageplaats moet gemakkelijk bereikbaar zijn, bijvoorbeeld voor onderhoudswerkzaam-heden. Let op, bij montage op bijvoorbeeld een dakkapel kan men in geval van service werkzaamheden alleen arbotechnisch verantwoord bij het buitendeel komen met behulp van een hoogwerker of verreiker. Dit soort kosten vallen nooit onder garantie voorwaarden en zullen bij de opdrachtgever in rekening gebracht worden. Kies daarom altijd een verantwoorde positie voor het buitendeel.
Afbeelding 44: Minimale afstanden buitendeel met één ventilator
Afbeelding 45: Minimale afstanden buitendeel met twee ventilatoren

12.4.6 Minimumafstanden
Om een minimale luchtstroom te kunnen garanderen, adviseren we om bepaalde minimale afstanden aan te houden tot constructieobjecten. Deze afstanden hebben puur te maken met de luchtstroom en niet met geluidseisen. Bij een buitendeel met één ventilator (HPS.Z-06 en HPS.Z-08) adviseren we de minimale afstanden op afbeelding 44. Bij een buitendeel met twee ventilatoren (HPS.Z-12 en HPS.Z-16) adviseren we de minimale afstanden op afbeelding 45.

Afbeelding 46: Geluidsproductie vrijstaand buiten het pand
Afbeelding 47: Geluidsproductie tegen de muur van het pand
Afbeelding 48: Geluidsproductie in de hoek tegen de muur van het pand
Inhoudsopgave
workspace contact offerte NTA8800